19e EEUW 1825/1830
RUSSISCHE FAGOT
- De serpent is een voorbeeld van een instrument dat niet echt een handige vorm had. Daarom werd de buis van het instrument omgebogen.
- Dat leverde de bashoorn en de Russische fagot op. De bashoorn waarbij de buis de vorm van een V had, bij de Russische lagen de beide delen van de omgebogen buis helemaal tegen elkaar aan, net als bij een fagot. Het instrument was voornamelijk van hout en had soms een drakenkop als beker
- Na 1830 is het instrument verdrongen door de tuba.
- In 1839 werd de batyfoon uitgevonden. Dit instrument was deels van hout en deels van koper gemaakt. Het had ongeveer de vorm van een fagot en het mondstuk was dat van een klarinet. Je zou het instrument een soort contrabasklarinet kunnen noemen. De batyfoon is niet lang gebruikt. Vooral in militaire kapellen klonk het instrument niet hard genoeg.
- Het werd daar dan ook al snel door de bastuba verdrongen
DE OPLEÏCLE
- was het basinstrument van de koperinstrumenten met kleppen. Het instrument werd snel populair en werd tot omstreeks 1880 gebruikt.
Er bestonden ophicleïdes in meerdere afmetingen.
- De alt-ophliceïde werd ook wel quinticlave genoemd.
- De rietcontrabas zou je kunnen beschouwen als een ophicleïde met een riet of als een tuba met kleppen van een saxofoon. Dit instrument is in de 19e eeuw ontwikkeld in Italië om de contrafagot te kunnen vervangen. De contrafagot was toen nog niet zo verfijnd als nu.
- De ophicleïde is een 19e-eeuws koperen blaasinstrument van Franse oorsprong. Het instrument maakt gebruik van kleppen in plaats van de (bij moderne koperblaasinstrumenten gangbare) ventielen. Het instrument speelt in het tenor- en basregister. De naam is samengesteld uit de Griekse woorden ophis (slang, serpent) en kleis (sleutel, klep) en betekent dus letterlijk "klepserpent". Dit is een verwijzing naar de directe voorloper van dit instrument, de serpent, die door de ophicleïde is verdrongen.
- De vorm van de ophicleïde heeft enige gelijkenis met die van een fagot: een buis van ca. 3 meter lengte (voor de basophicleïde in Bb), die "dubbelgevouwen" is, met daarin een "hals", waarin het mondstuk gaat. De buis is geheel conisch. De hals bevat bij oudere instrumenten een cirkelvorm; bij latere instrumenten is deze vorm afgeplat, zodat er een stemmechanisme ingebouwd kon worden. Het instrument is geheel van messing gemaakt. Het mondstuk heeft ongeveer het formaat van dat van een trombone, maar wijkt daarvan af omdat de ketel niet komvormig maar conisch is. Omdat het mondstuk hetzelfde werkt als dat van een trombone of tuba, wordt het instrument tot de koperen blaasinstrumenten gerekend.
- De ophicleïde-familie is de enige binnen de koperen blaasinstrumenten die gebruik maakt van kleppen. Vroege ophicleïdes hebben 9 kleppen; bij latere instrumenten wordt dit uitgebreid tot maximaal 13.
- Geschiedenis
De ophicleïde wordt in 1817 ontwikkeld uit de kleppentrompet door Halary (pseudoniem van Jean Hilaire Asté); zijn patentaanvraag dateert van 1821. Halary ontwikkelde deze kleppentrompet tot een familie met naast
- sopraaninstrumenten ook
- altinstrumenten (de quinticlave of alt-ophicleïde in Es of F) en
- basinstrumenten (de ophicleïde in Bb of C). Later werd ook nog een
- contrabasophicleïde ("ophicleïde monstre" in Es of F) toegevoegd, maar dit instrument bleef zeer zeldzaam.
Halary was in aanraking gekomen met de kleppentrompet door een opmerkelijke samenloop van omstandigheden: in de nasleep van de slag bij Waterloo bleven troepen uit verscheidene landen nog maandenlang aanwezig in Frankrijk. De Engelse troepen hadden ook hun muziekkorpsen meegenomen, waarin kleppentrompetten een belangrijke rol speelden. Op een zeker moment hoorde Groothertog Konstantin van Rusland zo'n korps spelen, waarbij hij zo onder de indruk raakte van de mogelijkheden van de kleppentrompet, dat hij er zelf een wilde hebben. Omdat het te lang zou duren om een instrument uit Engeland te laten komen, werd een Franse instrumentenbouwer gezocht die de kopie kon vervaardigen. Deze instrumentenbouwer was Halary.
- Gebruik
De basophicleïde heeft zich snel een plaats verworven in het (Franse) symfonieorkest: reeds in 1819 schreef Spontini hem voor in zijn opera "Olympie". De ophicleïde werd enorm populair; vele toonaangevende Franse componisten uit de vroeg- en hoogromantiek (o.a. Berlioz, Bizet, Lalo, Meyerbeer, Offenbach) schreven hem voor in hun orkestwerken, evenals componisten uit andere landen die hun werken in Frankrijk wilden laten uitvoeren zoals Rossini en Wagner.
- Lange tijd bleef de ophicleïde in Frankrijk het basinstrument van de kopersectie, ook toen in Duitsland de tuba reeds ontwikkeld was. Uiteindelijk moest de ophicleïde het afleggen tegen de tuba, die dankzij ventielen veel eenvoudiger te bespelen was en bovendien veel luider kon spelen, hetgeen zeker voor de (militaire) blaasorkesten, die veel in de open lucht speelden, een vereiste was.
- Tot circa 1880 is het instrument voorgeschreven en tot circa 1910 werd het bespeeld.
- Tegenwoordig wordt het nog door enkele specialisten bespeeld, met name in orkesten die zich specialiseren in de "authentieke uitvoeringspraktijk". Gekende namen zijn Nick Byrne, Erhard Schwartz en Marc Girardot.
- Buiten Frankrijk was de ophicleïde met name populair in Engeland (Sullivan) en Italië (Verdi); in Duitsland was Mendelssohn degene die de ophicleïde introduceerde in Ein Sommernachtstraum en Elias. Hij vond echter nauwelijks navolging hierin, ten gevolge van de uitvinding in Duitsland van de tuba.
- In Engeland veroverde het instrument ook een plaats in de typische brassbands; in één enkel geval tot op vandaag de dag.
Ophicleïde en saxofoon
- De ophicleïde is de voorvader geweest van de saxofoon; Hector Berlioz beschrijft in een artikel hoe Adolphe Sax experimenteerde door een klarinetmondstuk op een ophicleïde te plaatsen, en zo op het idee kwam voor zijn nieuwe instrument
Maak jouw eigen website met JouwWeb