Toonvorming

GELUID is in feite niets anders dan in trilling gebrachte lucht. Wanneer er bij deze trilling sprake is van enige regel-maat ontstaat er een toon. Op een grafiek zou dat er als een golvende lijn uitzien. De toonhoogte is afhankelijk van de trillingsfrequentie. Bij een hoge trillingsfrequentie wordt de toon hoger en bij een lage trillingsfrequentie lager.

  • De geproduceerde toon is onder te brengen in een natuurtonenrij. Deze natuurtonenrij klinkt of resoneert mee in de geproduceerde toon, want de natuurtonenrij bestaat uit een grondtoon en daarin meeklinkende boven-tonen (en daarboven nog de subharmonischen), waarin de geproduceerde toon thuis hoort. Deze natuurtonenrij kan met behulp van de ventielen (verlenging van het instrument) zes keer een halve toon verlaagd worden.
  • De trompet met drie ventielen heeft dus de beschikking over zeven natuurtonenrijen en is derhalve chromatisch. Omdat de verschillende natuurtonenrijen elkaar overlappen hebben we de mogelijkheid om verschillende grepen te gebruiken voor dezelfde toon, en dat noemen we hulpgrepen.

TIMBRE EN KLANKKLEUR
De hoeveelheid meeklinkende boventonen bepaalt het timbre van de toon, d.w.z. scherp, dof, helder, etc. De klankkleur van een toon wordt bepaald door de verhouding tussen meeklinkende hogere en lagere boventonen. Deze verhouding wordt voor een groot deel bepaald door het materiaal en dan met name de boring ervan.

  • De trompet is grotendeels cylindrisch en verder flauw conisch, met als gevolg dat het geluid veel hogere boventonen met zich draagt en dus is deze makkelijk bespeelbaar in de hoogte en klinkt helder en duidelijk.
  • De piccolo trompet heeft een nog cylindrischer verloop en is dus nog helderder en gemakkelijker in het hoge register.
  • De bugel verloopt conisch en draagt daarom veel lagere boventonen met zich mee. Daarom klinkt hij warm en rond en is moeilijk bespeelbaar in het hoge register.

Bij een goed timbre is er sprake van een maximale hoeveelheid meeklinkende boventonen. We spreken dan over de kern van de toon oftewel het tooncentrum.

  • Wanneer je een toon goed in de kern speelt klinkt de volgende natuurtoon dus al mee en is het spelen van deze toon dus relatief gemakkelijk. De ene toon wordt dan een logisch gevolg van de ander. Natuurlijk moeten het embouchure en de ademhaling hierbij ook in actie treden.

TOONKWALITEIT  de toonkwaliteit is een van de belangrijkste elementen van het trompetspel. De toon is een eindprodukt en weerspiegelt dus het functioneren van de ademhaling, tong en embouchuretechniek. Hoe nu een ideale toon klinkt is onbekend, want iedere bespeler heeft een persoonlijk toonideaal en juist dat maakt het tot een van de belangrijkste elementen van het trompetspel.

  • Het ontwikkelen van een goede toon is sterk afhankelijk van de muzikant zelf; hij of zij moet leren balans, intonatie en een goede toonkwaliteit te herkennen. Het beste is om heel veel te luisteren naar verschillende muzikanten en muziekstijlen en de verschillende timbres en klankkleuren te imiteren.
  • Ook moet een leerling leren zijn toon te variëren. Hiervoor is het belangrijk dat de leerling experimenteert met toon en geluid. Alleen door goed te luisteren en het keer op keer blijven proberen, kan een eigen karakteristieke toon ontwikkeld worden.

Ook de tong oefent een grote invloed uit op de toonkwaliteit. Hoe dieper de tong in de mond ligt, des te groter is de ruimte waardoor de lucht gaat en dat resulteert in een brede, volle toon.We spreken dan vaak van de resonantie binnen de mond-holte. Wanneer de tong hoog in de mond geheven is, zal de luchtstroom dun en smal zijn en dus het geluid ook.

  • Fred Fox schrijft in zijn "Essentials of Brassplaying" een goede oefening, waarbij je door middel van het veranderen van de tongpositie een goede toonkwaliteit kunt krijgen. 
  1. Speel een toon uit het middenregister met de extreme -iii- tongpositie. De toon zal dun en scherp klinken. Speel nu dezelfde toon met de extreme -ohoh- tongpositie. De toon zal monotoon als een misthoorn klinken.
  2. Probeer het nu nog eens met de tong in een positie die het midden houdt tussen de twee extremen. De toon zal nu goed en levendig klinken.
  3. Herhaal nu de hele procedure zonder het instrument af te zetten, zodoende zoek je als het ware tijdens het spelen van een toon het goede geluid op.
  4. Heel belangrijk is dat de toon op een juiste wijze geprojecteerd wordt en een dragend karakter heeft.

TOONPROJECTIE en TOONCENTRUM

Tegenwoordig wordt er van veel trompettisten verwacht dat ze door een heel (fortissimo spelend) symfonieorkest of big band heen kunnen snijden.

Een goede toonprojectie kan alleen tot stand komen als er goed in het tooncentrum gespeeld wordt. Bovendien moet de toon intens en compact gespeeld worden.

  • Uiteraard is een goed geprojecteerde toon alleen mogelijk met een goede embouchure, tong- en ademtechniek. Deze oefening kan helpen, maar het komt er in feit op neer dat de muzikant geconcentreerd en bewust op zoek gaat naar een voor hem of haar ideaal geluid en de daarmee samenhangende tongpositie, embouchure en luchtsnelheid.

En juist dat is de essentie van een toonstudie, zoeken, experimenteren en luis-teren totdat je het voor jezelf gevonden hebt.

De tong De tong is in principe een obstakel voor de luchtstroom. Maar een obstakel dat gecontroleerd kan worden door de speler. De voornaamste functie van de tong is het maken van het begin van de toon,

  1. de aanzet. Hij laat als het ware de lucht los. Als hij dat gedaan heeft kan hij onderin de mond blijven liggen om zo de luchtstroom niet te hinderen. Het is echter mogelijk om de achterkant van de tong op te tillen en dan kom ik op de tweede belangrijke functie van de tong. Door de achterkant van de tong op te tillen
  2. versnelt de luchtstroom. Je kan het vergelijken met een tuinslang die aangesloten is op een lopende waterkraan. Wanneer je die aan het uiteinde voorzichtig een beetje dichtknijpt zal dezelfde hoeveelheid water er met een hogere snelheid uitkomen.

 

De snelheid van de lucht is van groot belang bij het spelen van hoge, lage of middenpassages.

  • Voor het spelen van een lage toon moet de tong laag in de mond blijven liggen.
  • Voor het spelen in het midden tot hoge register moet de tong iets geheven worden maar niet teveel, want pas in het hoge register moet de tong echt omhoog, zodat de lucht als gevolg van de samenwerking tussen ademsteun en hoge tongpositie een hele hoge snelheid zal krijgen.
  • Het volume van het geluid wordt geregeld door de hoeveelheid lucht die je het instrument inblaast. Bij hard spel moet de tong om zoveel mogelijk lucht door te laten dus laag blijven liggen. Bij hard en hoog spel moet hij zich echter, om het fysiek mogelijk te maken, wel heffen. Deze heffing moet dan wel minimaal zijn, omdat een hoge tong bij hard spel een geknepen geluid tot gevolg heeft.

 

De keel De keel moet tijdens het spelen altijd openstaan. Als dat niet het geval is dan wordt het geluid geknepen, dun en verliest het zijn energieke karakter. Het verkrampen van de keelstreek wordt meestal veroorzaakt door

  • het te ver terug of omhoog trekken van de tong,
  • nervositeit, of
  • een te lange periode van inspanning.
  • Bovendien heeft de keel van nature de neiging om te verkrampen bij een onverwachte actie van het lichaam. Bij het wegtrappen van een bal of het tillen van een zwaar gewicht, verkrampt de keel ook.

Maar allereerst moet de trompettist ervaren wat het gevoel is van een open keel.

  • De makkelijkste methode is gapen. Tijdens het gapen staat de keel immers altijd open.
  • Een andere goede controle voor de keel is het uitademen van de warme lucht die zich onderin de longen bevindt. Deze warme lucht kan alleen naar buiten komen als de keel afdoende open staat. Denk hierbij aan het laten beslaan van een ruit door ertegen te ademen.
  • Om het open keel gevoel te krijgen tijdens het bespelen van je instrument, kun je zachtjes zingen terwijl je een toon speelt. Dit zingen moet wel op dezelfde toonhoogte gebeuren als de gespeelde toon, anders ontstaan er dubbeltonen.
  • Tijdens het spannen van de buikspieren spant de keel automatisch ook aan en dit moet afgeleerd worden.     
  • Een goede methode hiertoe is die van Fred Fox. Deze gaat als volgt. Je zingt een lage toon. Hierbij tel je langzaam en monotoon eeeeennnnn, twwweee, dddddrrrieeee en bij de vvieeie-ierr span je plotseling de buikspieren aan. Bij het aanspannen van de buikspieren begint de toon te stotteren en wordt oncontroleerbaar. Doe het nu nog eens en span bij de derde tel langzaam de buikspieren. Hierbij moet de toon dezelfde intensiteit houden. Na een paar pogingen is het mogelijk om het aanspannen van de buikspieren en het open houden van de keel individueel te controleren.
  • Een andere oefening om het aanspannen van de buikspieren en het openstaan van de keel te ervaren, is wanneer je in het lage register plotseling heel hard HEY schreeuwt. Je voelt dan duidelijk de actie van de buikspieren terwijl de keel open blijft staan. De makkelijkste controle voor het open staan van de keel blijft nog altijd het geluid en het gevoel als je dit geluid produceert.

Maak jouw eigen website met JouwWeb